De één had een actieve rol in het verzet, terwijl twee anderen zich aansloten bij de NSB. De Tweede Wereldoorlog dreef de Nederlandse tennissers van het Davis Cup-team uit elkaar.
Eind april 1939 staan Hans van Swol, Tod Hughan, Gerard Leembruggen en De Brauw nog gezamenlijk op de baan van het Haagse tennispark Marlot. De vier mannen zijn volle bak aan het trainen en spelen namens Nederland samen in de laatste editie van de Davis Cup voor de Tweede Wereldoorlog. Maar tijdens de oorlog kiezen ze allemaal hun eigen weg.
Van Swol, destijds misschien wel de beste Nederlandse tennisser volgens tennishistoricus Theo Bollerman, neigt naar het verzet. “Maar hij was nog te druk met zijn studie en carrière bezig om echt gevaarlijke dingen te doen. Wel was hij behoorlijk recalcitrant.”
De Duitse bezetter verbiedt de Engelse tennistermen. Zo wordt de telling in het Nederlands gedaan – dus geen thirty-fifteen, maar dertig-vijftien – en gaat het in de oorlogsjaren op de tennisbaan over een opslag in plaats van service, een spel in plaats van een game en wordt als vervanging voor het woord smash de term pletterbal geopperd.
Dat is Van Swol een doorn in het oog. “Hij herhaalde continu hardop de scores in het Engels, wat tot gejuich in het publiek leidde”, aldus Bollerman.
Bekijk hieronder een reportage over de Nederlandse tennissers:
Voor de oorlog vormt Van Swol een succesvol tennisduo met Hughan, maar tijdens de oorlog weigert Van Swol nog met hem samen te spelen. Hughan blijkt namelijk aanhanger van de NSB (Nationaal-Socialistische Beweging) te zijn. “Vooral omdat zijn vrouw fanatiek aanhanger van de NSB was”, vertelt Bollerman. “Hughan zelf was een stille, rustige man die zich redelijk op de vlakte hield.”
De principes van Van Swol wat betreft het samenspelen met een NSB’er komen hem wel op een levenslange schorsing te staan, opgelegd door de Duitsers. Die schorsing wordt na de oorlog opgeheven.
Van Swol keerde met succes terug op de tennisbaan. In 1946 bereikte hij de laatste zestien op Wimbledon, hij werd nog twee keer Nederlands kampioen en was vanaf 1956 bovendien de eerste Nederlandse televisiedokter.
Tussen Van Swol en Hughan komt het overigens na de oorlog weer goed, zo weet Bollerman. “Dat waren heel goede vrienden. Ik heb later nog met Van Swol gesproken en hij vertelde me dat Hughan een vreselijk aardige man was en dat hij hem niks kwalijk nam. Maar hij moest principieel zijn.”
Waar Hughan zich aansluit bij de NSB vanwege zijn vrouw, is Davis Cup-captain Leembruggen vanuit zichzelf een fanatieke NSB’er. Bollerman: “Hij bemoeide zich tot op het hoogste niveau met allerlei zaken.”
Leembruggen blijft ook na de oorlog sympathisant van de NSB en wordt door de Nederlandse tennisbond voor het leven geschorst. Hughan komt er met een schorsing van drie maanden vanaf.
De Brauw in het verzet
De Brauw, het vierde Davis Cup-lid, kiest voort het verzet. Als hij medio 1943 als voormalig militair wordt opgeroepen om zich als dwangarbeider te melden in Duitsland voor de Arbeidseinsatz, vlucht hij uit Nederland. Via België, Frankrijk, Spanje, Portugal en Gibraltar komt hij in 1944 aan in Engeland, waar hij opgeleid wordt tot radiotelegrafist en parachutist.
In die hoedanigheid keert hij in de nacht van 7 op 8 augustus 1944 terug naar Nederland. In het pikkedonker springt hij uit het vliegtuig. Hij blijft haken aan het toestel, landt kilometers verderop, verstuikt zijn enkel en raakt zijn partner kwijt.
Strompelend volbrengt hij toch zijn taak: het overhandigen van de formele accordering dat 20 miljoen gulden ten behoeve van het verzet uitgegeven mag worden.
Een periode van onderduiken volgt. Zijn eerste adres is in de Haagse wijk Marlot, vlak bij de tennisbanen waar hij voor de oorlog nog regelmatig te vinden was. Bij een volgend onderduikadres wordt hij op 14 oktober 1944 opgepakt, waarna hij naar het Oranje Hotel, de Scheveningse strafgevangenis, wordt gebracht.
Ramp met de Cap Arcona
Vanuit Scheveningen wordt De Brauw eind februari 1945 op transport gesteld en komt hij via kamp Amersfoort in kamp Neuengamme vlak bij Hamburg terecht.
Als enkele maanden later de geallieerden oprukken, worden de gevangen van Neuengamme, onder wie De Brauw, afgevoerd naar twee grote passagiersschepen die in Lübecker Bocht aan de Oostzee liggen. De gevangenen mogen namelijk in geen geval in Engelse handen vallen, omdat ze het bewijs kunnen leveren van de gruwelijke misstanden in dat kamp.
De Brauw belandt op de SS Cap Arcona met ongeveer 7.000 anderen. De Engelsen denken echter dat het om vluchtende Duitse militairen en SS’ers gaat en bombarderen het schip op 3 mei. Geen enkele krijgsgevangene, dus ook De Brauw niet, komt er levend vanaf.