Zwaaiend met Palestijnse vlaggen verzamelen mensen zich in de stad Tulkarem op de bezette Westelijke Jordaanoever. Ze herdenken dat bij de stichting van de staat Israël in 1948 zo’n 750.000 Palestijnen werden verdreven of op de vlucht sloegen. De Nakba noemen Palestijnen dat, het Arabische woord voor catastrofe.
Vorig jaar was de herdenking al extra beladen door de situatie in de Gazastrook, en daar komt dit jaar nog een schep bovenop. Want de kinderen en kleinkinderen van de vluchtelingen destijds, worden nu ook verdreven. Niet alleen in Gaza, maar ook op de Westelijke Jordaanoever.
“We hoopten ooit terug te kunnen naar de dorpen waar we oorspronkelijk vandaan komen. Maar wij moeten vluchten van plek naar plek”, zegt een vrouw die deelneemt aan de herdenking. Haar familie komt oorspronkelijk uit de buurt van de stad Haifa, nu Israëlische grondgebied.
Na de stichting van de staat Israël kwamen ze terecht in het vluchtelingenkamp Nur Shams, vlak bij de stad Tulkarem. Sinds een paar maanden heeft Israël het kamp ingenomen en zijn de bewoners gedwongen te vertrekken: “We waren al vluchtelingen, en nu moeten we vluchten uit de vluchtelingenkampen.”
Israël zegt er Palestijnse gewapende groepen de kop in te willen drukken en heeft Nur Shams ingenomen. De inwoners zijn gedwongen te vertrekken en het leger verwoest er infrastructuur en huizen. Datzelfde doet Israël ook bij andere Palestijnse vluchtelingenkampen. Met als gevolg meer dan 40.000 ontheemden op de Westelijke Jordaanoever.
Onder schot
De ontheemden worden opgevangen in scholen, buurthuizen en moskeeën. Ook Laith Srouji woont tijdelijk in een moskee in Tulkarem. Hij zit bij een rij matrassen in een van de gebedszalen waar de mannen slapen. Zijn grootouders werden in 1948 gedwongen huis en haard achter te laten. Dat hem nu hetzelfde overkomt maakt veel los: “15 mei is voor iedereen belangrijk. Van kleins af aan leer je al over de Nakba. Maar nu gebeurt ons weer hetzelfde. We moeten weer vluchten. En dat breekt je hart, ook dat van de kinderen. Die stellen vragen die wij ook stellen. Wat gebeurt er, is dit een nieuwe Nakba?”, zegt Srouji.
In een andere gebedszaal slapen de vrouwen en kinderen. Ook daar liggen er allemaal matrassen op de grond. Veel spullen hebben de mensen niet. De meesten moesten in haast vertrekken terwijl Israëlische militairen hen onder schot hielden.
Goula Othman is een oudere vrouw die met haar gezin in de moskee verblijft. Ook haar ouders kwamen uit dorpen die liggen in wat nu Israël is: “Het gebeurde allemaal zo plots. We moesten ineens weg en alles achterlaten. Mijn ouders moesten vluchten en nu worden wij ook uit onze huizen gezet.”
Verwoest
Ze mocht onlangs van het Israëlische leger kort terug naar huis om haar papieren op te halen. Bij aankomst zag ze dat binnen alles was verwoest. “De keuken, de bedden; alles was kapot.” Ook Srouji schok van de verwoesting: “Niets is gespaard gebleven, de verwoesting is zo enorm. Echt niet te geloven.”
Toch hoopt men dat het niet zo loopt als bij de Nakba, dat zij wel ooit nog terug naar hun huis mogen: “In je huis is alles, je herinneringen, je leven. Er gaat niets boven je eigen huis dus ik hoop zo dat we terug mogen. Ook al is het vernield, het maakt me niet uit. Desnoods zetten we er een tent op, maar ik wil terug”, zegt Othman.
Maar het is de vraag of en wanneer dat weer kan. Want de Israëlische minister van Defensie heeft al laten weten dat het leger dit jaar niet meer uit de vluchtelingenkampen zal vertrekken. En tot die tijd mogen de inwoners sowieso niet terug naar huis.